De Berner sennenhond werd van oorsprong in de omgeving van Bern (Zwitserland) als boerderijhond gebruikt. Tegenwoordig is de Berner een populaire huishond. De Berner sennnenhond heette oorspronkelijk Dürrbächler, naar het gehucht Dürrbach, waar deze driekleurige erfhond veel voorkwam.
De Berner sennen is de bekendste van de vier Zwitserse berghonden (Appenzeller, Entlebucher en Grote Zwitserse sennenhond).
De Berner is erg gemakkelijk in omgang met mensen, kinderen en dieren. Tevens is hij aanhankelijk en goed af te richten.
De gemiddelde levensduur is 8-10 jaar.
Rasstandaard van de Berner sennen:
Algemeen beeld : langharig, driekleurig. Meer dan middelgrote, krachtige en beweeglijke gebruikshond met stevige ledematen.
Lichaamsverhouding : verhouding tussen schofthoogte en lichaamslengte ca. 9 : 10, eerder gedrongen dan lang.
Karakter en gedrag(aard) : zeker, opmerkzaam, waakzaam en onbevreesd in alledaagse situaties, goedmoedig en aanhankelijk in de omgang met vertrouwde personen, zelfverzekerd en vriendelijk tegenover vreemden; gemiddeld temperament, volgzaam.
Hoofd : krachtig; schedel zowel in zij - als in vooraanzicht gezien zeer licht gewelfd; zeer duidelijk, doch niet te sterke stop, weinig ontwikkelde voorhoofdgroef; krachtige, middellange, rechte snuit.
Neusspiegel : zwart
Lippen : weinig ontwikkeld en aansluitend, zwart.
Gebit : volledig, krachtig schaargebit.
Ogen : donkerbruin, amandelvormig, met goed aansluitende oogleden.
Oren (behang) : driehoekig, licht afgerond, hoog aangezet, middelgroot, in rust vlak aanliggend.
Hals : krachtig, gespierd, middellang.
Lichaam : krachtig, compact.
Borst : tot aan de elleboog reikend, breed, met duidelijke voorborst; borstkas van breed -ovale doorsnee.
Rug : vast en recht.
Lendenpartij : breed en krachtig.
Kruis : vloeiend afgerond.
Buik : niet opgetrokken.
Staart : dichtbehaard, minstens tot het spronggewricht toereikend, in rust hangend, in de beweging zwevend op rughoogte gedragen, of licht daarboven.
Voorhand :
Algemeen : in stand tamelijk breed, van voren gezien recht en parallel
Schouders : lang, krachtig, schuingeplaatst, met de opperarm een niet te stompe hoek vormend, aanliggend en goed bespierd.
Voormiddenvoeten : nagenoeg loodrecht in stand, sterk.
Voeten : kort, rond en gesloten; tenen goed gewelfd.
Achterhand:
Algemeen : in stand van achteren gezien recht, niet te nauw, achtermiddenvoeten en voeten naar binnen noch naar buiten gedraaid: wolfsklauwen moeten verwijderd zijn.
Dijbenen : tamelijk lang, van opzij gezien met het onderbeen een duidelijke hoek vormend, breed, krachtig en goed bespierd.
Spronggewrichten : krachtig en goed gehoekt.
Gangwerk : ruime, gelijkmatige bewegingsafloop in alle gangen; uitgrijpende, ruime pas vóór en goede stuwing vanuit de achterhand; in draf, van voren en van achteren gezien, bewegen de ledematen in een rechte ljin.
Beharing:
Vachtstructuur : lang, sluik of licht gegolfd.
Vachtkleur : diep zwarte grondkleur met diepe, bruinrode brand aan de wangen, boven de ogen, aan alle vier de benen en op de borst, en met de volgende witte aftekeningen; -zuivere, witte, symmetrische hoofdaftekening;
De bles verbreedt zich naar de neus toe aan beide zijden tot een witte snuitaftekening.
De bles mag niet tot aan de vlekken boven de ogen reiken en de witte snuitaftekening hoogstens tot aan de mondhoeken.
- witte, matig brede, doorlopende hals- en borstaftekening,
- gewenst: witte voeten, witte staartpunt
- toegestaan: kleine witte nekvlek
Grootte :
Reuen : 64-70 cm schofthoogte, ideaal 66-68 cm
Gewicht : 45-50 kilo
Teven : 58-66 cm schofthoogte, ideaal 60-63 cm.
Gewicht : 40-45 kilo